De corona-blik


‘Volgens mij was dat niet je elleboog.’ Ik kijk opzij, naar mijn man die zojuist heeft geniest in de open lucht, terwijl zijn arm nog onderweg naar boven was.
‘Maar wel bijna,’ antwoordt hij bijdehand.


We maken een korte wandeling, als welkome afleiding na een dag verplicht thuiswerken in een omgeving die daar eigenlijk niet op is ingericht. En zeker niet op twee thuiswerkers.
Vooral het ‘overleggen op afstand’ geeft de nodige onrust in huis. Om een of andere reden ga je automatisch harder praten als je je online verstaanbaar wil maken en al helemaal als je allebei tegelijk een belafspraak hebt. Dus zitten we regelmatig tegen elkaar in te schreeuwen, net als onze collega’s, aan de andere kant van de lijn, die proberen de kinderen of andere achtergrondgeluiden te overstemmen. Kortom: het is een kakofonie van geluiden.
‘Ik hoor je wel, maar ik zie je niet’, klinkt er vanuit de bijkeuken waar mijn man zijn tijdelijk kantoor heeft gevestigd. ‘Ja, nou zie ik je wel, maar ik hoor je niet meer. Ik bel even opnieuw.’
Na het nodige op en neer gebel en allerlei vreemde piepende, fluitende geluiden, is er blijkbaar het gewenste contact.
Maar dan rinkelt ook de telefoon in mijn ‘kantoor’. oftewel de keuken, slechts één deur verwijdert van de werkplek van mijn man.
‘Zullen we zo meteen het teamoverleg via Whatsapp doen?’, vraagt mijn collega. ‘Dan kunnen we met zijn vieren tegelijk bellen.’
‘Oké, antwoord ik en hang weer op. Even later hebben we Whatsapp-contact, maar het blijkt geen succes te zijn. Iedereen roept door elkaar heen en er is geen touw aan vast te knopen.
‘E, ben jij er ook?’, vraag ik.
‘Ja, dat zeg ik al de hele tijd’, antwoord E.’
‘Laten we de camera’s aanzetten’, oppert iemand. ‘Dan zien we wie er praat.’
Voordat ik het goed en wel door heb, zit ik naar de gezichten van mijn collega’ s te kijken, op het scherm van mijn telefoon. Rechts onderin zie ik mezelf; met ongekamde haren en mijn grijze heren badjas. Ik schrik van het confronterende plaatje en probeer mijn kapsel te fatsoeneren, maar zonder resultaat. Snel stoot ik tegen mijn telefoon. ‘Oeps, sorry’, roep ik en zet het ding zo neer ik niet meer vol in beeld ben.
Aan de andere kant van de keukendeur lijkt het al niet veel beter te gaan. Er wordt afwisselend door elkaar heen geroepen en vervolgens gezwegen. ‘Nee, praat jij maar’, hoor ik twee stemmen in koor. Korte stilte. Dan weer twee stemmen door elkaar heen: ‘Oh, sorry. Nee, zeg jij maar.’ En het is weer stil.


Een beetje frisse lucht, na zo’n enerverende werkdag, is dus geen overbodige luxe. Even rust.
‘Gelukkig heb jij geen nies-schaamte’, zeg ik lachend en we lopen verder het pad af.
‘Lekker, die avondzon’, negeert mijn man mijn opmerking en hij kijkt omhoog.
Ik volg zijn blik en kijk recht in de zon. Een kriebel trekt in mijn neus. Om te voorkomen dat ik ga niesen, pak ik een zakdoekje uit mijn jaszak en snuit mijn neus.
Precies op dat moment duikt er een vrouw, met hondje, op uit het niets. Ze loopt in onze richting en is nog ongeveer 2 meter van ons vandaan. Terwijl ik mijn neus snuit, kruisen onze blikken. Ze springt, met hond en al, een halve meter opzij. Daar blijft ze stilstaan. Haar ogen zijn strak op mijn zakdoek gericht.
Snel frommel ik het doekje in mijn handpalm en knik vriendelijk, terwijl ik langs haar heen loop. Ze kijkt me woest aan.
‘Ik moest gewoon even een kriebel uit mijn neus snuiten’, zeg ik beteuterd, zodra we buiten gehoorsafstand zijn en kijk naar mijn man.
‘Gelukkig kunnen blikken niet doden’, reageert hij droog. ‘Ook de corona-blik niet.’ Dan blijft hij staan en kijkt me aan. ’Maar hoe is het trouwens met je snuit-schaamte?’

 

Rating: 4 sterren
1 stem

Maak jouw eigen website met JouwWeb