Het fotootje (1ste prijs verhalenwedstrijd)

                  

‘Papa, wie is dat hier op dat fotootje? Is dat mama?’ Wiebelend met zijn beentjes langs de toiletpot, kijkt mijn zoon omhoog naar het prikbord op de deur.
In het hoekje hangt een zwart-wit pasfoto. Een klein dik jongetje met een korte scheve pony, zwart hoornen brilletje en een ietwat loensende blik, staart ons aan.
‘Nee hoor, jongen,  dat ben ik van vroeger toen ik zo oud was als jij nu bent.’

Ik ben er verbaasd over dat hij dit kind, duidelijk van het mannelijke geslacht, met zijn moeder associeert en onderdruk een lach.          

‘Niet waar, dat ben jij niet!’, gilt hij. ‘Iedereen zegt dat ik op jóú lijk en ík ben niet lelijk.’ Resoluut wipt hij van de wc-bril, trekt zijn broek in een ruk omhoog en rent naar boven.
Zoekend naar verzachtende woorden, loop ik achter hem aan. ‘Ja, dat klopt ook. Je lijkt ook op papa, maar dan véél knapper.’

 

De foto kreeg ik jaren geleden van mijn moeder, tijdens een zondagmiddagbezoek.

Bij het tweede kopje koffie kwam er een schoenendoos op tafel. Het stoffige deksel was aan de hoeken ingescheurd.
‘Kijk eens wat ik hier heb. Foto’s van vroeger toen je nog klein was.’ Voorzichtig legde ze een stapel lichtgelige foto’s voor me op tafel.

‘We hadden in die tijd nog geen eigen fototoestel, dus lieten we bij speciale gelegenheden een fotograaf aan huis komen’, zei ze en trok een foto uit de stapel.

Op de foto zag ik mezelf staan met mijn broers en zussen, zo’n 35 jaar geleden. Stijfjes geposeerd, van groot naar klein opgesteld en verdwaasd kijkend in de lens van de camera. ‘Leuk’, reageerde ik eveneens stijfjes.

‘Hier is nog een oude schoolfoto van toen je een jaar of zes was’, ging mijn moeder onverstoorbaar verder.

‘Vroeger werd er van elk kind een pasfoto gemaakt en kreeg je een hele rits foto’s mee naar huis. Nadat je ze netjes had uitgeknipt ging je ze ruilen met je klasgenootjes, totdat je van iedereen een foto had. Een leuke herinnering voor later. De foto’s die je overhield, kon je dan verdelen onder andere belangstellenden.’

Er zaten nog opvallend veel foto’s van mij als 6-jarig  kind in de doos, wat deed vermoeden dat ik niet zoveel aftrek had gevonden bij ooms en tantes.

‘Hier, neem maar mee. Ik heb er nog genoeg.’ Enthousiast trok moeder een exemplaar van de, alles behalve schattige foto, uit de stapel en legde deze voor me neer.

Na het zien van de trotse blik van moeder durfde ik de foto niet te weigeren en nam deze met tegenzin mee naar huis.

 

Mijn aversie was echter van korte duur.
Met een dikke punaise priemde ik het fotootje vast op het prikbord van het toilet. ‘Zo, hier blijft niemand meer onnodig lang zitten.’

 

’s Avonds in de badkamer, terwijl ik het verhaal over onze zoon aan mijn vrouw vertel, bekijk ik mezelf eens goed in de spiegel. Nu 40 jaar ouder lijk ik in bijna niets meer op dat kleine, lelijke jongetje van de foto op de toiletdeur, bedenk ik hoopvol. Alleen de ogen zijn onmiskenbaar.

‘Weet je dat ik vroeger lid van de drumband ben geweest, vertel ik starend in mijn nog steeds ietwat loensende ogen. Ik was 6 jaar net als op die foto.
Ik ging samen met mijn oudste broer. Die was al enkele jaren lid en via de trommel opgeklommen naar de grote trom. Op mijn zesde verjaardag was het eindelijk mijn beurt, ik mocht lid worden van de drumband. Ik oefende elke dag trouw op mijn geleende trommeltje. Ik was zó trots op dat blinkende ding. Rom bom bommele bom panne koeken rechts, rom bom bommele bom panne koeken rechts. Ik deed alles precies zoals ik het had geleerd.
Elke week keek ik, met open mond, hoe mijn broer zijn donkerblauwepak aantrok. Een prachtig pak met gouden knopen en rode biezen langs de broekspijpen. Ik fantaseerde hoe ik zelf met zo’n pak door de straten van het dorp liep en iedereen voor me applaudisseerde. Daar deed ik het allemaal voor.

Dus fietste ik elke week opnieuw, door weer en wind, naar het repetitiehok. Ik moest behoorlijk hard trappen om mijn broer bij te houden. Die  weigerde langzamer te fietsen, omdat hij baalde dat hij zijn ‘kleuter’ broer op sleeptouw moest nemen.

Maar ik gaf niet op. Ik wist dat de drumband over enkele weken weer door de straten zou trekken omdat er dan feest was in het dorp. Dan zou mijn harde werken eindelijk beloond worden en kreeg ook ik zo’n mooi pak, troostte ik mezelf.

Totdat ik op een dag stampvoetend thuis kwam van de repetitie, met achter me mijn broer met een brede grijns op zijn gezicht. Luid snikkend vertelde ik dat ik niet meer mee wilde lopen met de band. ‘Het is niet eerlijk, alles is voor niets geweest. En ik ben niet dik’, gilde ik en rende naar mijn kamer. Mijn ouders verbijsterd achterlatend  in de huiskamer.’

‘Ze hadden geen passend pak voor dikke onderdeurtjes’, lichte mijn broer het verhaal behulpzaam toe.

De trommel heb ik nooit meer aangeraakt.

 

De volgende dag is het fotootje verdwenen van het prikbord.
Er staat een nieuw lijstje op het dressoir, naast de foto van onze eigen zoon. Onze zoon die sprekend op zijn vader lijkt, in alle opzichten. Maar dan veel knapper.

 

Rating: 4.6666666666667 sterren
3 stemmen

Maak jouw eigen website met JouwWeb